Uitputtingsslag tegen de Japanse duizendknoop

Toen ik in 2006 het terreinonderhoud rondom De Schuilplaats oppakte, stond de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) meer dan manshoog rondom het huisje. Ooit was die Fallopia japonica daar door Opa van der Molen gepoot en terwijl zijn zoon – míj́n vader – Popko van der Molen in de jaren vóór 2006 het tuinonderhoud steeds meer liet vieren, vierde F. japonica feest. Haar wortelstokken hadden de voormalige groentetuin (voor het houthok) overwoekerd; alsook, om de hoek, het bosje tussen de parkeerplaats en de garage; het bultje aan de overkant van de weg, tegenover die parkeerplaats; én – het meest irritant – tussen de tegels van het West-terras, voor de voordeur.

De eerste jaren besteedde ik het gros van de tijd die ik aan het terreinonderhoud rondom De Schuilplaats besteedde aan de bestrijding van dit Japanse duizendknoop-woud. Sommigen (waaronder vader Popko) adviseerden (in Popko’s geval nogal nadrukkelijk) om de F. japonica met wortel en stok te verwijderen. Dit leek me, gezien het formaat van de oppervlaktes die door de wortelmatten in beslag werden genomen, een nogal onpraktische propositie. Ik kon me niet voorstellen dat ik erin zou slagen om, met spade en schop, binnen afzienbare tijd significante oppervlaktes te ontdoen van de wortelstokken. Dus koos ik voor minder grondige en meer frequente bestrijding. Het resultaat was dat binnen een paar jaar de meeste Japanse duizendknoop verdwenen was op en rondom ons perceel.

Dat betekent dat ik in jaar 0 heel veel groeikracht van de F. japonica wortelmatten afnam door haar meterslange bamboeächtige stelen uit te trekken. Deze stelen met de stukken wortelstok (tot zover het lukte die méé uit de grond te trekken) gingen op de houtwallen rondom het terrein, in strijd met het advies van de Wageningen Universiteit (WUR) om “de stengels en plantenresten af [te voeren] in de grijze bak (restafval)”. Dat WUR-advies geldt trouwens “voor kleine groeiplaatsen (<1 m²)”; “voor grote groeiplaatsen (>1 m²)” zoals bij De Schuilplaats in 2006 (jaar 0 van de bestrijding) adviseren ze “het maaisel af [te voeren] naar een gecertificeerd composteerbedrijf”. Over dat afvoeren heeft het Landelijk protocol omgaan met Aziatische duizendknopen het volgende te zeggen: “[B]esmette grond moet altijd volledig afgedekt (bijv. afgesloten containers) worden vervoerd (in verband met risico op verspreiden zoals verwaaien)”.

Nou, nou. Ik heb mijn “besmette grond” gewoon in de kruiwagen (of in de hand, ondertussen her en der wortelresten verliezend) naar de dichtstbijzijnde houtwal gekard en het lekker uitgespreid zodat de rottende wortel-, stengel- en bladresten bij konden dragen aan de de dode biomassa in het systeem, waar veel levende biomassa áfhánkelijk van is. Wat dan misschien tegen het “Landelijk protocol” is, maar wél weer helemaal in overeenstemming is met David Holmgren’s 6de permacultuur-ontwerpprincipe: “Produceer geen afval, maak kringlopen.”

Een ander advies dat ik negeerde was wederom een advies van mijn vader: om alleen de stengels uit te trekken in het jaargetijde dat ze volgens hem het stevigste aan de wortelstok vastzaten en ik dus het meeste wortelstok mee zou trekken. Mijn aanpak – om juist zo vaak mogelijk per jaar de nieuwe uitlopers weer uit te trekken – was wel in overeenstemming met het bovengenoemde advies van de WUR. Niet dat ik dat toendertijd wist. Ik was me van geen officiële protocollen, richtlijnen en adviezen bewust.

Achteraf was ik heel blij dat ik mijn eigen koers vaarde, wars van vaderlijke adviezen en in gelukzalige onwetendheid over de door “experts” uitgezette bestrijdingslijnen:

  1. Ik heb de bodem niet onnodig verstoord door het uitgraven van wortelstokken. Intussen konden de afstervende wortelstokken als voeding dienen voor allerlei bodemleven.
  2. De bestrijding kostte maar voor een korte periode veel tijd. Ik besteedde er na een jaar of 10 nog maar een uur – misschien 2 – per jaar aan.
  3. Het bleek dat de voormalige groentetuin erg verschraald was in de jaren na mijn ouders hun studententijd. Decennia lang was deze schrale zandgrond verbeterd – eerst door Opa van der Molen, die pannetjes Groningse klei pleegde mee te nemen; en later door mijn ouders, die er flink wat mest hadden verspreid toen zij in De Schuilplaats woonden tijdens hun studententijd. Vermoedelijk waren de voedingsstoffen in de bodem, voor zover ze niet uitgeloogd waren richting grondwater, in de enorme Japanse duizendknoop-stengels terechtgekomen. Gelukkig is deze vruchtbare (en zogenaamd “besmette”) biomassa niet afgevoerd richting vernietiging, maar blijven circuleren in het lokale ecosysteem blijven hangen.

Groeien wortelstukken die op takkenhopen gegooid worden inderdaad weer uit tot nieuwe planten, die zich van daaruit weer verspreiden? Neen. Dat is niet mijn ervaring. Het is me wel eens gebeurd dat zo’n wortelstukje dan weer op de grond valt naast zo’n takkenbult. Maar het is een erg kleine moeite om dit enkele wortelstokje dan weer uit te trekken. En als er een stukje wortel blijft zitten? Dan deed ik het een paar maanden later nog een keer.

De smaak van rabarber?

Een paar jaar nadat de meeste Japanse duizendknoop rondom de Schuilplaats al overleden was aan mijn uitputtingsoffensief, vertelde Popko me een leuk nieuwtje: Japanse duizenknoop zou eetbaar zijn. Hij vond het een beetje naar rabarber smaken.

En, volgens de Wildplukwiki, zijn de jonge Fallopia japonica scheuten inderdaad goed vergelijkbaar met rabarber, maar dan “iets zachter van smaak en structuur”. F. japonica wordt gebruikt voor zoetige dingen – jams en taarten – en ook hartige gerechten, door bijv. de scheuten even in bouillon te koken. Meestal worden de jonge, in het voorjaar geplukte scheuten, gebruikt, maar de Wilplukwiki heeft ook een recept voor dikkere stengels, gevuld met een kaas-notenmengsel.

Ik heb er zelf nog niet veel mee geëxperimenteerd, maar de Japanse duizendknoop-recepten op de Wilplukwiki maken me wel aan het watertanden.

Toch ben ik niet zó gretig om culinair te experimenteren met F. japonica dat ik de bestrijding van de laatste restjes wortelopslag dan maar stopzet. Het gezegde luidt: “If you can’t beat it, eat it.” In dit geval beat ik de plant liever. Máár … Totdat de laatste restjes F. japonica hier in het bos verdwenen zijn, kan ik mooi David Holmgren’s 3de permacultuur-ontwerpprincipe in de praktijk brengen: “zorg voor opbrengst”. Het enige dat ik daarvoor hoef te doen is een deel van de uitgetrokken scheuten en stengels in de keuken verwerken i.p.v. op de takkenranden rondom de tuin.

Meer informatie over Japanse Duizenknoop

Auteur: rowan

Rowan schrijft graag over zijn passie voor ecologisch tuinieren, ook in het Engels, op sapienshabitat.com over zijn passion for ecological gardening. Als hij niet bezig is met de wereld om hem heen groener en biodiverser te maken, probeert hij inefficiënte, stroomverspillende software overbodig te maken. In zijn boek Why Programming Still Sucks biedt hij korte- en lange termijn alternatieven voor sofwareontwikkeling. In het kader van skin in the game, brengt hij samen met een paar compagnons de aanbevelingen uit dat boek in de praktijk in FlashMQ: een flitsend snelle MQTT hosting dienst.